Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH9695

Datum uitspraak2003-05-26
Datum gepubliceerd2003-07-10
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/27869
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / uitreiking beschikking. De vreemdeling is staandegehouden in het kader van een Wav-controle. Hij is overgebracht naar het politiebureau. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de maatregel van bewaring enige tijd na de oplegging daarvan schriftelijk is vastgelegd. Uit aanvullende processen-verbaal blijkt dat er sprake was van een computerstoring waardoor het tussen één uur en tien minuten en twee uur en tien minuten heeft geduurd voordat de maatregel kon worden uitgereikt aan de vreemdeling. Op het formulier waarop de maatregel van inbewaringstelling is vastgelegd staat dat de inbewaringstelling om 19.50 uur is ingegaan, terwijl de maatregel eerst later is opgemaakt. Deze vermelding is in strijd met artikel 5.3 Vb 2000 waaruit blijkt dat de inbewaringstelling niet eerder ingaat dan de schriftelijke vastlegging daarvan. De schriftelijke vastlegging van de inbewaringstelling heeft blijkens het aanvullend proces-verbaal plaatsgevonden tussen 20.15 uur en 22.00 uur. De maximale termijn van ophouding verstreek om 23.20 uur nu deze was ingegaan op 17.20 uur. De maatregel is uiterlijk om 22.00 uur aan de vreemdeling uitgereikt. De inbewaringstelling en de uitreiking hebben derhalve plaatsgevonden binnen de toegestane termijn van ophouding. Nu niet in geschil is dat de gemachtigde van de vreemdeling op het door verweerder beoogde tijdstip van inbewaringstelling op de hoogte is gebracht van de inbewaringstelling en de gronden daarvan, is de rechtbank van oordeel dat de vreemdeling niet in zijn belangen is geschaad door deze gang van zaken. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE ZITTINGHOUDENDE TE ’s-HERTOGENBOSCH sector bestuursrecht enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken UITSPRAAK Zaaknummer : AWB 03/27869 Datum uitspraak: 26 mei 2003 Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 96 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in het geschil tussen: A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1968 en van Afghaanse nationaliteit, thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Tilburg, hierna te noemen: de vreemdeling, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, hierna te noemen: verweerder. Zitting: 19 mei 2003. De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. R.C. van den Berg, advocaat te Waalwijk. Verweerder is verschenen bij gemachtigde C.M.E. Bakker. Als tolk in de Arabische taal was aanwezig A. El Arbi. I. PROCESVERLOOP Op 9 mei 2003 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 12 mei 2003, ontvangen ter griffie van de rechtbank op diezelfde dag, is namens de vreemdeling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht. II. OVERWEGINGEN De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is. Namens de vreemdeling is – kort weergegeven – aangevoerd dat hij niet werkte toen hij bij de controle in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen (hierna: WAV) werd staandegehouden. De staandehouding was daardoor onrechtmatig en de daarop volgende ophouding en inbewaringstelling eveneens. Daarnaast is de maatregel van bewaring niet onmiddellijk is uitgereikt hetgeen zich niet verhoudt met artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000). De rechtbank overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal van staandehouding en overbrenging opgemaakt op 12 mei 2003 is gebleken dat de vreemdeling is aangetroffen achter de kassa van slagerij Meftah in Tilburg. Na binnenkomst van de vreemdelingenpolitie trachtte de vreemdeling het pand via de achterdeur te verlaten waarbij hij werd tegengehouden door een politieagent. Toen de vreemdeling zich niet kon identificeren en evenmin zijn verblijfsrecht in Nederland kon aantonen is hij staandegehouden. Zoals de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in haar uitspraak van 8 juli 2002, met nummer 200202606/1 (JV 2002/297) is een controle in het kader van de WAV, een feitelijke handeling, niet zijnde een besluit, zodat de rechtmatigheid van die controle niet ter beoordeling van de vreemdelingenrechter staat. Ten aanzien van de grief dat de maatregel van bewaring niet onmiddellijk was uitgereikt heeft verweerder ter zitting verklaard dat maatregel van bewaring enige tijd na het opleggen daarvan schriftelijk is vastgelegd. Uit aanvullende processen-verbaal blijkt dat op 9 mei 2003 sprake was van een computerstoring waardoor de maatregel vertraagd is opgesteld. Hierdoor heeft het tussen één uur en 10 minuten en twee uur en 10 minuten geduurd voordat de maatregel kon worden uitgereikt aan de vreemdeling. De rechtbank overweegt als volgt. De vermelding op het formulier waarop de maatregel van de inbewaringstelling is vastgelegd dat de inbewaringstelling om 19.50 uur is ingegaan, terwijl de maatregel eerst later is opgemaakt is in strijd met artikel 5.3 Vb 2000 waaruit blijkt dat de inbewaringstelling niet eerder ingaat dan de schriftelijke vastlegging daarvan. Die schriftelijke vastlegging heeft blijkens het aanvullend proces-verbaal tussen 20.15 uur en 22.00 uur plaatsgevonden. De maximale termijn van ophouding verstreek om 23.20 uur nu de ophouding was ingegaan op 17.20 uur. De maatregel is uiterlijk om 22.00 uur aan de vreemdeling uitgereikt. De inbewaringstelling en de uitreiking hebben derhalve plaatsgevonden binnen de toegestane termijn van de ophouding. Verder is niet in geschil dat de gemachtigde van de vreemdeling op het door verweerder beoogde tijdstip van inbewaringstelling op de hoogte is gebracht van de inbewaringstelling en de gronden daarvan. De rechtbank is van oordeel dat de vreemdeling niet in zijn belangen is geschaad door deze gang van zaken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland, is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs, beschikt niet over een vaste woon- of verblijfplaats noch over voldoende middelen van bestaan. Tevens is de vreemdeling werkend aangetroffen tijdens een controle in het kader van de WAV. Het vorenstaande is voldoende grond ernstig te vermoeden dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. Uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting is gebleken dat op 15 mei 2003 een laissez-passeraanvraag voor Afghanistan is verzonden naar de afdeling Coördinatie Presentaties Ambassades van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vooralsnog niet gesteld kan worden dat geen reëel zicht op uitzetting bestaat of dat met onvoldoende voortvarendheid aan de uitzetting van de vreemdeling wordt gewerkt. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Gelet op het voorgaande moet de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 van de Vw 2000 rechtmatig worden geoordeeld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Het namens de vreemdeling ingediende verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen, nu ingevolge artikel 106 van de Vw 2000 een dergelijk verzoek slechts kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van de maatregel wordt opgeheven, hetgeen niet het geval is. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken. Mitsdien wordt als volgt beslist. III. BESLISSING De rechtbank, - verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus gedaan door mr. S.J.O. de Vries als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. G.P.A.J. Joosen als griffier op 26 mei 2003. Partijen kunnen tegen deze uitspraak, met uitzondering van de beslissing over het verzoek om schadevergoeding, hoger beroep instellen bij: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC ’s-Gravenhage De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden: 26 mei 2003